<< Terug naar categorie
Vennootschapsrecht
- 30 -
november
2015

Bestuurdersaansprakelijkheid



De aansprakelijkheid van de bestuurder is een hot topic. In welke mate kan men aansprakelijk worden gesteld voor beslissingen die (niet) worden genomen in de hoedanigheid van bestuurder, of die andere bestuurders (niet) nemen? Als bestuurder kan men aansprakelijkheid oplopen ten aanzien van de vennootschap én ten aanzien van derden. De eerste, gezien de contractuele band tussen beiden, is een contractuele individuele aansprakelijkheid. De tweede daarentegen is, aangezien er geen vorm van overeenkomst bestaat tussen de bestuurder en de derde, een buitencontractuele aansprakelijkheid.

 

1/ Aansprakelijkheid ten aanzien van de vennootschap

Deze vorm van contractuele bestuurdersaanspakelijkheid vindt zijn grondslag in de artikelen 262 (BVBA), 408 §1 (CVBA) en 527 (NV) van het Wetboek van Vennootschappen: “de bestuurders/zaakvoerders (alsook leden van het directiecomité en dagelijks bestuurders) zijn overeenkomstig het gemeen recht – als lasthebbers van de vennootschap – verantwoordelijk voor de vervulling van de hun opgedragen taak en aansprakelijk voor de tekortkomingen in hun bestuur”.

Aldus zijn bestuurders en zaakvoerders gehouden tot een zorgvuldigheidsplicht. Zij dienen binnen hun beleid bepaalde beslissingen te nemen, of zich van bepaalde zaken te onthouden, zoals een goed huisvader dat ook zou doen. Het gaat hier over een marginale toetsing: bestuurders en zaakvoerders hebben wel een vrije beoordelingsmarge. Zou een bestuurder in gelijke omstandigheden op dezelfde wijze hebben gehandeld?

Dergelijke aansprakelijkheid kan worden bewezen door de fout, schade en het oorzakelijk verband tussen beiden aan te tonen. In de praktijk wordt daarom veelal een deskundigenonderzoek gevorderd. Werd aan de bestuurder of zaakvoerder (geldig) kwijting verleend, dan kan men de bestuurdersfout uiteraard niet meer inroepen.

Wie stelt de vordering in?

  • De vennootschap, dus de meerderheid van de aandeelhouders, of;
  • Een minderheid van de aandeelhouders als en voor zover zij minstens 1% van de stemrechten of 1.250.000 euro kapitaal vertegenwoordigen, of;
  • De verefffenaar of de curator.

 

2/ Aansprakelijkheid ten aanzien van derden

Ten aanzien van derden heeft de bestuurder zowel een algemene als bijzondere vorm van aansprakelijkheid:

  • Algemene buitencontractuele aansprakelijkheid op basis van artikel 1382 van het burgerlijk wetboek (bv. door schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm), en;
  • Een bijzondere hoofdelijke aansprakelijkheid die het gevolg is van overtreding van de bepalingen van het wetboek van vennootschappen of van de statuten. Wat overtredingen betreft waaraan zij geen deel hebben gehad, worden de bestuurders/zaakvoerders en de leden van het directiecomité slechts ontheven van deze aansprakelijkheid indien hun geen schuld kan worden verweten en zij die overtredingen, naargelang van het geval, hebben aangeklaagd op de eerste algemene vergadering of op de eerstkomende zitting van de raad van bestuur nadat zij er kennis van hebben gekregen.

 

3/ Bijzondere aansprakelijkheid in geval van faillissement (art. 265, 409 en 530 W.Venn.)

Indien bij faillissement van de vennootschap de schulden de baten overtreffen, kunnen de (gewezen) bestuurders of zaakvoerders, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden verklaard voor het geheel of een deel van de schulden van de vennootschap tot het beloop van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement.

Zowel de curators als de benadeelde schuldeisers kunnen een rechtsvordering instellen. De benadeelde schuldeiser die een rechtsvordering instelt, brengt de curator hiervan op de hoogte. In het laatste geval is het bedrag toegekend door de rechter beperkt tot het nadeel gelegen door de schuldeisers die de vordering hebben ingesteld. Dat bedrag komt uitsluitend aan hen toe, ongeacht enige vordering vanwege de curators in het belang van de boedel van de schuldeisers.

Als kennelijk grove fout wordt beschouwd iedere vorm van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd.

Op dit algemeen principe bestaat een uitzondering voor wat betreft schulden ten aanzien van de RSZ, en voor wat betreft bedrijfsvoorheffing en BTW:

  • Onverminderd het voorgaande kunnen (gewezen) bestuurders en zaakvoerders alsook feitelijke bestuurders en zaakvoerders, door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de curator persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen, bijdrageopslagen, verwijlinteresten en de vaste vergoeding bedoeld in (artikel 54ter) van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, indien komt vast te staan dat een door hen begane grove fout aan de basis lag van het faillissement, of indien zij zich, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring in de situatie bevonden hebben zoals beschreven in artikel 38, § 3octies, 8°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of de curator stellen deze vordering inzake persoonlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid in bij de rechtbank van koophandel die kennis neemt van het faillissement van de vennootschap.  Als grove fout wordt beschouwd iedere vorm van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, evenals het gegeven dat de vennootschap geleid wordt door een zaakvoerder of een verantwoordelijke die betrokken is geweest bij minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties met schulden tegenover een instelling die socialezekerheidsbijdragen int tot gevolg;
  • Voor wat betreft niet-betaalde bedrijfsvoorheffing (art. 442quater WIB ‘92) en BTW (art. 93undecies C W.BTW) werd door de wetgever een bijzondere bestuurdersaansprakelijkheid gecreëerd: bestuurders en zaakvoerders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor schulden betreffende bedrijfsvoorheffing en BTW van de vennootschap of rechtspersoon die zij beheren, in het geval dat een door hen begane fout in dat bestuur heeft bijgedragen tot die schulden. De administratie moet althans de fout, de schade en het oorzakelijk verband tussen beide bewijzen. De administratie kan dan dus niet alleen de vennootschap aanspreken, maar eveneens de bestuurder of zaakvoerder, zowel deze in rechte als zij die in feite het bestuur waarnemen. De wetgever heeft voor wat betreft BTW wel een weerlegbaar vermoeden in het leven geroepen:  herhaaldelijke niet-betaling van de belastingsschuld wordt vermoed voort te vloeien uit een bestuursfout als 1/ gedurende een periode van één jaar tenminste twee eisbare schulden niet werden aangezuiverd (trimestriële aangiften) of 2/ gedurende een periode van één jaar tenminste drie eisbare schulden niet werden aangezuiverd (maandelijkse aangiften). Vindt de betalingsachterstand zijn oorsprong in financiële moeilijkheden die aanleiding geven tot faillissement of gerechtelijke ontbinding, dan speelt dit vermoeden evenwel niet.