<< Terug naar artikels
Vennootschapsrecht
- 2 -
juni
2016

Het belang van een nauwkeurig opgesteld concurrentieverbod



Teneinde de waarde van de overgedragen aandelen niet uit te hollen, en de koper in staat te stellen om het cliënteel van de vennootschap te verwerven en te behouden, wordt bij de verkoop van aandelen of van het handelsfonds meestal een niet-concurrentiebeding opgenomen. Dat concurrentieverbod is in beginsel slechts geldig wanneer het uitoefenen van een concurrerende activiteit niet onredelijk wordt beperkt, en dit zowel in duur, activiteiten als geografisch.

Ongeldig beding: gevolgen

Wordt de overdrager te zeer beperkt in zijn (concurrerende) activiteiten, dan kon de rechter vroeger niet anders dan het gehele verbod nietig te verklaren. Bijgevolg bestond geen enkele vorm van concurrentieverbod meer, en was de overlater aan geen enkele beperking meer verbonden. Bijzonder onwenselijk.

Het Hof van Cassatie bracht hier medio 2015 verandering in: een ongeldig concurrentieverbod kan blijven bestaan binnen de grenzen die door de rechter worden vastgesteld, althans in zoverre dat verder bestaan verenigbaar is met de initiële gemeenschappelijke opzet van de partijen. De rechter zal geval per geval moeten oordelen wat wel of niet toelaatbaar is: een verbod om gedurende 10 jaar geen bestaande klanten te benaderen in de Benelux is in het ene geval geldig, maar kan in het andere als te stringent worden ervaren.

Korte vuistregels

Hoewel het niet-concurrentiebeding wordt geacht stilzwijgend in de overeenkomst tot overdracht van het handelsfonds vervat te zijn wanneer die niet uitdrukkelijk is opgenomen (cliënteel mag niet worden teruggewonnen), doet men er goed aan om contractueel een niet-concurrentiebeding in de overdracht op te nemen. Dit is des te meer het geval bij een overdracht van aandelen, waar het concurrentieverbod niet stilzwijgend is begrepen.

De grenzen van het niet-concurrentiebeding dienen dus best uitdrukkelijk en nauwkeurig te worden vastgelegd, en daarbij kan worden aangeraden minstens met volgende zaken rekening te houden:

  • De geografische beperking moet in verhouding zijn met het actieterrein van de onderneming. Is het bedrijf niet actief over de grenzen van België, dan kan het concurrentieverbod best enkel tot België zijn beperkt;
  • Omschrijf duidelijk welke activiteiten als concurrentie worden gepercipieerd en dus schade zouden kunnen toebrengen aan het bedrijf. Is de onderneming enkel actief in de verkoop van schoenen, en zal dat in de komende jaren zo blijven, verbied dan de productie ervan niet ondoordacht;
  • De beperking in duurtijd moet ook redelijk zijn: hoelang blijft de specifieke kennis en know how die de overlater bij het bedrijf heeft opgedaan relevant en kan hij/zij dus schade toebrengen door er een concurrerende activiteit mee uit te bouwen?
  • De graad van het intuitu personae-karakter: een aandeelhouder of vennoot die niet actief betrokken is bij de organisatie en dagdagelijkse werking, zal hoogstwaarschijnlijk weinig schade berokkenen door een participatie te nemen in de onderneming van een sectorgenoot;
  • De grootte van het bedrijf zal ook een rol spelen, ...

 

In ieder geval dient het niet-concurrentiebeding beperkt te zijn in tijd, ruimte en voorwerp. Maar de invulling die daaraan wordt gegeven is niet steeds eenduidig omdat de Belgische hoven en rechtbanken elke clausule op een case by case basis beoordelen. De Europese Commissie inzake concentraties van ondernemingen (Mededelingen van de Commissie, 2005/C 56/03) gaf enkele richtlijnen mee die nuttig kunnen zijn: een duurtijd van maximaal 3 jaar is in het algemeen gerechtvaardigd, geografisch moet ze zijn beperkt tot het territorium waar de producten of diensten op datum van de overname worden verkocht en het voorwerp dient beperkt tot de producten- en dienstenmarkten waarop de onderneming bij overname al actief was. 

Door deze vuistregels in acht te nemen vermijdt men in ieder geval de rechtsonzekerheid die zou kunnen ontstaan door de feitelijke beoordeling door de rechter.